Bijna 48 jaar
bij het Kadaster

 
Niets uit deze website mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van kopie, op digitale of welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van auteur en/of webmaster.
 

1. Een korte voorgeschiedenis

 
 
Tot 1968 was in Breda het kantoor van de Directie Kadaster en Hypotheken van het Ministerie van Financiën gevestigd in een groot herenhuis aan de Delpratsingel 23 (het gedeelte tussen de witte strepen, op de foto hieronder), nabij het spoorwegstation. De naam van de dienst stond evenwel niet in zo fraai tegeltableau als op de voorgevel aan de Begijnhofstraat 28 in Roermond, waar in de jaren twintig nog een nieuw kantoor was gebouwd.
 
 
Met de cryptische naam Kadaster en Hypotheken werd de Landmeetkundige Dienst (voor de bijhouding van de kadastrale kaarten) bedoeld, alsmede de Bewaring en Registratie van overdrachts- en hypotheekakten met verwerking in de kadastrale boekhouding. Dat alles zat aan de Delpratsingel 23, in een tijd dat buren nog trouw elke week hun vuilnisemmers nog op de stoep zetten. Anno 2015 zit er overigens in het gebouw nog een afdeling van Financien: Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen. De in de jaren vijftig in Breda toegevoegde Ruilverkavelingsdienst van het Kadaster werd echter gevestigd in een herenhuis aan de Baronielaan aan de zuidzijde van de stad (in het Haagje van het Zuiden).
 
 
Een kamer in de Baronielaan. Aan de linkerkant zijn aan het werk: J.H. van Zuilekom (achter), Elly Beenakkers en Louis van der Horst. Rechts zitten: A. Snellink, Bram Oomens en Hein van de Boogaard. De uitvoering van een ruilverkaveling leverde destijds een enorm aantal registers en kaartenbakken op. Het opzetten en het bijwerken van de hele administrate geschiedden volledig handmatig. Een kopieermachine was onbekend. Slechts één enkele telmachine verlichtte het werk. Voor het oppakken van de telefoon moest iemand van het zestal nog naar een schapje aan de wand lopen. Het zou nog een halve eeuw duren, voordat het begrip 'clean desk' in zwang kwam.
 
Louis van der Horst kwam in 1962, op zestienjarige leeftijd, bij de Ruilverkavelingsdienst. Hij woonde in Roosendaal en reisde elke dag met de trein heen en terug. Zowel in Roosendaal als in Breda was hij voor het aansluitend vervoer aangewezen op een fiets. In Breda was het anders minstens 25 minuten lopen vanaf het spoorwegstation naar de Baronielaan. Louis zwaaide in 2002 na veertig dienstjaren af. Bram Oomens stierf in de jaren negentig aan een hersentumor, nog geen vijftig jaar oud.
 
 
Toen in 1968 in Breda aan de Gasthuisvelden een nieuw Centraal Belastinggebouw gereed kwam, was het niet meer dan logisch dat alle onder het Ministerie van Financien vallende diensten naar dit gebouw gingen verhuizen. Zo werd op de vierde verdieping 'noordzijde' de Landmeetkundige Dienst van het Kadaster gehuisvest en aan de 'zuidzijde' de Ruilverkavelingsdienst van het Kadaster. De vijfde verdieping 'zuidzijde' werd bestemd voor de Boekhouding, terwijl de Grondbelastingen een plekje vond aan de 'noordzijde' hiervan. In de rest van het gebouw zat de Belastingdienst in al zijn vormen.
 
Voor de bouw van het nieuwe belastingkantoor was een hele krottenwijk met de grond gelijk gemaakt. Terwijl de bestrating rond het gebouw nog moest worden aangelegd, had een groot deel van de belasting- en kadasterambtenaren hier al hun intrek genomen, compleet met hun oude bureaus en stoelen. Op de bovenste verdieping bevond zich de kantine, van waaruit koffiedames iedereen van hoog tot laag, zowel 's morgens als 's middags op hun werkplek van koffie, thee of frisdrank voorzagen. Automaten waren nog onbekend.
 
 
Na 1970 groeide steeds meer het besef dat het Kadaster niet langer alleen maar diende voor een zo billijk mogelijke verdeling van de grondbelasting, maar ook andere doelen diende op het gebied van ruimtelijke ordening. In 1974 viel het kabinetsbesluit om de hele dienst over de brengen van het Ministerie van Financien naar dat van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Als zodanig werd in Breda ook een fysieke scheiding gemaakt. Juist in dat jaar werd aan de Markendaalseweg 144 door het vastgoedbedrijf van de in liquidatie zijnde Oranje Nassaumijnen (in Limburg) een nieuw kantoorgebouw neergezet. Vanuit de Gasthuisvelden zag je het nieuwe pand elke dag een stukje hoger worden. Ervoor staat de eenvoudige Gerardus Majellakerk uit 1920 (gesloopt in 1989) en erachter rijst de toren van de Grote Kerk omhoog. De oude volkswijk tussen de Markendaalseweg en de Gasthuisvelden met zijn vele televisieantennes moest in de jaren tachtig ook het veld ruimen voor nieuwbouw. In december 1975 verhuisde het Kadaster naar het nieuwe kantoorpand.
 
 
Voor het beeldbepalende nieuwe gebouw aan de Markendaalseweg 44 moesten enkele huizen en zelfs de pastorie van de achter het pand gelegen Gerardus Majellakerk (zie torenspits, links) wijken. Die pastorie, een voormalig herenhuis, stond op de plaats van de rechtse vleugel, op de hoek van de Markendaalseweg en de Odilia van Salmsstraat, en werd in de zomer van 1974 gesloopt.
 
Het gebouw bestond uit drie vleugels, een van drie bouwlagen (achter, niet zichtbaar), een van vier bouwlagen (links) en een van vijf bouwlagen (rechts) en dat alles rond een centrale hal met liften en trappenhuis. De kantine lag op de hoogste verdieping rechts. Van daaruit had het hoofd van dienst (ja, die van het bierviltje) in de jaren zeventig een mooi uitzicht op de jaarlijks met carnavalsmaandag voorbijtrekkende optocht en dat onder het genot van meerdere borreltjes. De aanleg van omvangrijke nieuwbouwwijken, infrastructurele werken en industrieterreinen, deed heel Nederland en dus ook het Kadaster in een rap tempo veranderen.
 
De nieuwe vestiging in Breda bood in de jaren zeventig plaats aan zo'n 200 mensen. Maar nog steeds ging in 1975 alles handmatig: meten, kaarteren, rekenen en tekenen.
 
 

2. De eerste stappen bij het Kadaster

 
In juni 1970 slaagde ik voor mijn eindexamen HBS-B (zes-jarig). Ik was nog maar net achtien jaar oud. Voor mijn ouders was het al lang een uitgemaakte zaak, dat ik na twaalf jaar 'leren' (van mijn zesde tot mijn achttiende) aan het werk moest. Studeren aan een universiteit of een HTS kwam niet in hun kraam te pas. Zelf hadden ze alleen de lagere school mogen afmaken. Nog langer op hun zak leven kon echt niet en een tegemoetkoming in de studiekosten was er destijds niet bij, zolang je ouders een behoorlijk eigen vermogen hadden. Helaas was dat bij een boerenbedrijf al gauw het geval.
 
 
Van het Kadaster had ik al eens gehoord, temeer omdat ze er thuis bij een erfdeling al eens mee te maken hadden gehad. Mijn wens om daar aan het werk te gaan leek me wel wat, vanwege het feit dat tekenen mijn lust en mijn leven was. Een frisse neus in de buitendienst halen, kon mijns inziens ook geen kwaad. Vrijheid, blijheid, al moest je toen nog wel tot je 24ste wachten eer het zover was. (De foto voor de ouderlijke boerderij werd gemaakt tijdens het putten van water voor de koeien in augustus 1969.)
 
 
De toenmalige Landmeetkundige Dienst van het Kadaster (en dus ook de Ruilverakvelingsdienst) zat verlegen om (jong) personeel. Een enkel telefoontje van de schooldecaan was al voldoende voor een verkennend gesprek op het kantoor in Breda. Vervolgens kwam er een medische en een psychische keuring. Bij de medische kwam al naar voren dat mijn onderscheidingsvermogen voor bepaalde kleuren nihil was. Toch vond het hoofd van dienst het jammer dat hij een leerling met een goede vooropleiding moest laten gaan, maar daar had hij zo zijn eigen oplossing voor.
Op zijn bureau lag een bierviltje en daar kwam zijn (geheel onafhankelijke) test. Feilloos wist ik de kleuren (enkelvoudige kleuren, zoals rood, geel en blauw) van dat bierviltje op te noemen en ik mocht komen. Wist hij veel, hoe hij 'kleurenblindheid' moest interpreteren? Hij had immers In Delft geodesie gestudeerd en geen oogheelkunde of wat dan ook. (De foto van de ouderlijke boerderij in sneeuw en mist werd gemaakt in december 1969
.
 
 
Zonder een sollicitatiebrief te hebben geschreven, trad ik dus op 3 augustus 1970 als adspirant-tekenaar in dienst bij het Kadaster, in het Centraal Belastinggebouw aan de Gasthuisvelden in Breda. We waren met negen jongens aangenomen. De bureauchef zat in een glazen hok dat grensde aan de tekenzaal, waar een man of 25 als zijn personeel zat. Hij was een man met een haviksneus, die vanuit zijn nest spiedde op alle bewegingen in de tekenzaal, klaar om je op elk moment op te peuzelen, gelijk een havik. Hij verwachtte van zijn jongste 'bedienden' dan ook dat zij om beurten, stipt om half een 's middags en uit eigen beweging een kop koffie uit de kantine op de zesde verdieping haalden en die zonder voetbad voor zijn neus neerzetten. Aldus geschiedde.
 
 
Zoals in die tijd gebruikelijk in nieuwe kantoorgebouwen werden bureaus altijd bij het raam geplaatst. Aldus kon er zoveel mogelijk van het daglicht worden geprofiteerd en bureaulampen worden uitgespaard. Bovendien had een bureauchef het dan wat gemakkelijker als toezichthouder. Kromme ruggen, doodse stilte, was immers nog altijd het parool in die jaren. Maar overigens, als de kat van huis was, dansten de muizen toch wel op tafel. In het midden van de 'tekenzaal' stonden GABS-kasten (waarvan bij een aantal de klep omhoog staat) met de kadastrale kaarten. Met de toename van het personeel werd ook de ruimte tussen de kasten en de bureaus opgevuld met bureaus, veelal bedoeld voor de jongste 'bedienden'.
 
Alleen al aan de bureaus zag je de rangorde van de ambtenaar die er aan werkte. Kwam je als jonge gast binnen, dan had je slechts een tafel met een enkele lade. Was je na een opleiding wat in rang gestegen, dan kreeg je een echt bureau met drie laden, links of rechts. Kwam je echter als ingenieur in dienst of was je uitgegroeid tot techtnisch ambtenaar, dan mocht je al meteen aan een bureau zitten met aan elke zijde een blok van drie of zelfs vier laden.
 
 

3. In militaire dienst

 
 
Na een half jaar vooropleiding gingen we voor een opleiding van een jaar naar Apeldoorn. Samen met andere collega's woonde ik daar in de Javalaan op kamers, nota bene, bij mejuffrouw Van Breda. What's a name? In maart 1972 was het in Apeldoorn gebeurd en kon ik terug naar Breda, in afwachting van de oproep voor militaire dienst. Half mei 1972 kwam ik op in Amersfoort bij de Militair Geneeskundige Dienst, vervolgens ging het in juli 1972 naar Arnhem (Garnizoens MGD), in september 1972 naar Eibergen (Kamp Holterhoek), in januari 1973 naar Ede (Garnizoens MGD) en in mei 1973 nog naar Legerplaats Harskamp om tenslotte op 30 augustus 1973 weer in Ede af te zwaaien en naar Breda terug te keren bij het Kadaster.

Als je als dienstplichtig soldaat in militaire dienst graag Russisch wilde leren en uiteraard geschikt werd bevonden om niets maar dan ook niets los te laten van wat je had gehoord, dan kon dat en kwam je als vaandrig in Kamp Holterhoek terecht. De mannen werkten dag en nacht in ploegendienst om radiosignalen uit het Oostblok op te vangen en af te luisteren. De 'Koude Oorlog' was immers nog volop aan de gang.
 
Het barakkenkamp in Eibergen lag aan de Zwilbroekseweg, kort voor de Duitse grens bij het dorpje Zwillbrock. Overdag was er op het kamp niet veel te doen. Slechts een MGD-post, een telefooncentrale, een kantine, eetzalen voor de verschillende militaire rangen en een administratie met het bijbehorende personeel waren aanwezig.
 
De rest van de militairen sliep of deed dienst in het hermetisch voor de buitenwereld afgesloten gedeelte van het kamp. Dat lag ook nog eens midden in de weilanden, een kilometer verderop, vanwege de hoge antennes. Voorzover ik mij herinner, ben ik daar slechts twee maal geweest en dit onder strenge bewaking. Er was daar een soort kachel, waarin je te vernietigen MGD-documenten kon opstoken.
 
De foto hierboven, gemaakt in oktober 1972 voor de MGD-barak, toont drie dienstplichtigen van de MGD-post, vijf van de telefooncentrale en twee van de administratie van de 'D-cie 541 Vbdbedbat'. Slechts sergeant Henk Stinissen (staand links) is beroepsmilitair en hoofd van de MGD-post. Hij woonde in Doetinchem.
 
Uiteraard had het kamp ook een arts en een tandarts, beide als dienstplichtige. Uiteraad hoorden daar een spreekkamer, een apotheek en een ziekenzaal bij. Omdat er in Eibergen geen dienstplichtige tandartsassistent was, had het Ministerie van Defensie daarvoor Herma Kennedy als tandartassistente in dienst genomen. Zij woonde bij haar ouders in Eibergen, zag er voortreffelijk uit en was heel aardig. Bovendien kon zij zeer lekkere koffie zetten voor al het MGD-personeel...!
 
 
Soms was er wel tijd voor een geintje. De foto hieronder is gemaakt op de ziekenzaal met tien tot twaalf bedden, maar meestal leeg was. Terwijl ik lachend toekijk, zet sergeant Henk Stinissen een grote spuit in de bovenarm van de tandartsassistente.
 
 
Als schrijver geneeskundige registratie c.q. gewondenverzorger deed je niet alleen administratief werk bij een MGD-post op een kazerne, maar was je ook wel eens als gewondenverzorger bij schietoefeningen aanwezig of reed je mee op een ziekenauto naar of van een ziekenhuis. Soms was dat een Ford-Transit, maar in Ede (dat maar liefst zes verschillende kazernes telde) had de garnizoenspost ook een YA-126 als ziekenauto ter beschikking. Een ritje naar of van het Militair Hospitaal 'Oog in Al'[ was allesbehalve een plezierritje, niet alleen voor de chauffeur met slechts 80 km/h op de autosnelweg, maar ook voor de liggende patient. De foto is gemaakt op 20 mei 1973 in Ede door Cees van den Bogaart met mijn fototoestel. Hij was chauffeur-gewondenverzorger en kwam uit Gorinchem..
 
 

4. In de velddienst

 
 
In militaire dienst had ik mijn beste krachten aan de MGD gegeven. Ik kreeg als HBS'er zelfs een opleiding aangeboden als operatie-assistent. Maar ja, ik had al een betrekking bij het Kadaster en ik zat er nog vijf jaar aan vast tegen een boetebeding van fl. 2500,--. Toch heb ik het daar veel beter naar mijn zin gehad dan in die eerste jaren bij de Ruilverkavelingsdienst van het Kadaster in Breda.
Zo zelfstandig ik in militaire dienst kon en mocht handelen, zo moest ik toen terug aan de leiband lopen en onbenullig werk doen. Wat denk je bijvoorbeeld van het inkleuren van kaartjes en veldwerken met kleurpotlood. Het gebrek aan kleuronderscheidingsvermogen leidde er wel toe, dat honderden veldwerken een foutieve kleur kregen (ter onderscheid van sectie- en bladgrenzen).

 
Aan het werk op het kantoor van de Ruilverkavelingsdienst in Breda. De foto is gemaakt op 30 oktober 1975, kort voor de verhuizing van het Kadaster (4e verdieping: Landmeetkundige Dienst en Ruilverkavelingsdienst, 5e verdieping: Boekhouding) vanuit het Centraal Belastinggebouw aan de Gasthuisvelden naar het nieuwe en markant gebouw aan de Markendaalseweg 44. Het is goed te zien, hoe de entourage op de bureaus (en ook de opstelling ten opzichte van de ramen) was gewijzigd in vergelijking met tien jaar eerder bij de Ruilverkavelingsdienst.
 
 
Dat er in de jaren zestig en zeventig elk jaar een groot aantal jongeren (dikwijls recht van school) bij het Kadaster werd aangenomen (landelijk ging het om zo'n 75 tot 100 mensen) lag niet alleen aan de toename van het werkpakket, maar ook aan het grote verloop van medewerkers met een jaar of vijftien ervaring naar gemeenten die een eigen landmeetkundige dienst hadden opgericht. Zij zagen daar meer perspectief voor een carriére. Toen deze uitstroom vrij plotseling opdroogde, bleef het Kadaster met een funeste leeftijdsopbouw van haar personeel zitten. Het grote aantal jongeren bij het Kadaster tot 30 jaar betekende voor de meesten geen enkel uitzicht op wat meer specialistisch werk. Tot in lengte van jaren bleef beter gekwalificeerd werk in handen van iemand die slechts een vijftal jaar ouder was dan hijzelf. Dat een en ander een funeste invloed had op de motivatie van de groep spreekt voor zich.
 
Overigens werd er vanaf 1977 ook niemand meer aangenomen en zo zou de groep uit de jaren 1970-1976 ook echt de jongste blijven, en steeds worden opgezadeld met het kruimelwerk. Slechts een enkeling wist daaraan nog te ontsnappen door zich aan te melden voor de velddienst en het geluk te hebben na het vergelijkend examen een plaats op een ander kantoor te krijgen.In de buitendienst werd tot in de jaren tachtig gebruik gemaakt van Volkswagen 'Kevers'. De laadruimte was voorop en daar hoefde niet meer in te liggen dan een tweetal meetbanden, een schop, wat piketten en ijzeren buizen, een houten en een ijzeren hamer en dat was het dan wel. De 15 tot 20 meetstokken werden op de imperiaal gebonden.
 
In juni 1976 werd ik 24 jaar en dat betekende dat ik de opleiding van een half jaar tot landmeetkundig ambtenaar in de velddienst mocht gaan volgen. Met ambitie ging ik aan het werk en ik slaagde dan ook glansrijk. Alleen de zeven besten van de cursus slaagden, want er was maar voor zeven mensen een plekje. Zoals gebruikelijk in die tijd hing er een overplaatsing aan vast. Per 1 augustus 1977 kwam ik in Zwolle terecht en woonde ik aanvankelijk op kamers en later in een flat aan de Huibertplaat.
 
 
 
Per 1 oktober 1979 volgde een overplaatsing terug naar de Ruilverkavelingsdienst in Breda. Als landmeter heb ik in de jaren tachtig van nabij de ruilverkavelingen Willemstad, Kruisland-Wouw, Oud Gastel-Oudenbosch en Nispen-Schijf meegemaakt. Daarnaast was ik werkzaam in vrijwillige ruilverkavelingen (kavelruilen) in heel West- en Midden-Brabant (van Woensdrecht tot bijna bij 's-Hertogenbosch). Overigens heette in een ruilverkaveling in die jaren nog een flinke aantasting van het landschap te zijn. Toch werd al terdege rekening gehouden met natuur en milieu. Zelfs voor een enkele boom langs de weg werd een nieuwe sloot soms omgelegd, zoals de foto links op 10 februari 1982 in de ruilverkaveling Nispen-Schijf bewijst.
 
Voor het maken van een nieuwe kadastrale kaart werd in gebieden met ruilverkaveling een volledig nieuw driehoeksnet gelegd en verdicht met polygonen (veelhoeken). Voor dat doel ben ik op 5 februari 1982 (rechts) aan het 'hoek- en afstandmeten' in de Akkerstraat te Wouw.
 
 
Destijds bestond een meetploeg uit een ploegchef en twee meetassistenten. Zij droegen dienstkleding, maar de ploegchef werd geacht zijn eigen broek aan het prikkeldraad kapot te scheuren. In de ruilverkavelingen ten noorden van Roosendaal kon het bij guur weer ontzettend koud zijn, vooral als je dan nog eens op een de vele binnendijken stond. Stilstaan achter het instrument, op 5 februari 1982, deed je al gauw tot op het bot verkleumen.
 
Vooral in een café (of ook wel de Roosendaalse stationsrestauratie) bij de lunch op het middaguur en bij langdurige regenval was het met drie mensen zijn een uitkomst. In West- en Midden Brabant waren veel meetploegen altijd aan het rikken en werd er na elk potje betaald. In Overijssel daarentegen werd er heel wat geklaverjast, maar in een café mocht er nooit geld over tafel rollen. De bedragen werden daar op een papiertje genoteerd en pas naderhand verrekend. Beide kaartspellen konden, zij het enigszins aangepast, uitstekend met drie man worden gespeeld.
 
 
De foto is op 5 februari 1982 gemaakt aan de Akkerstraat in Wouw voor een fotowedstrijd in het kader van '150 jaar Kadaster, 1832-1982'. Ik won er de hoofdprijs mee, namelijk een waardebon van 25 gulden en een gratis vergroting. Maar die moet ik nog steeds krijgen, want de fotogrammetrische dienst in Apeldoorn was niet bereid om mee te werken. Terwijl het toenmalige 'management' (of althans wat er voor door moest gaan) nog nooit van uitbesteding (aan een plaatselijke fotograaf) had gehoord.
 
Het markante dorpsbeeld van Wouw met molen en kerk genoot destijds landelijke bekendheid op de omslag van een Gouden Gids. De van oorsprong middeleeuwse kerk (met dito koorbanken, preekstoel en vele beelden) was bij de bevrijding van Wouw in oktober 1944 nagenoeg volledig met de grond gelijk gemaakt. Daarbij gingen alle eeuwenoude kerkschatten verloren. De herbouw van de kerk werd pas in 1951 voltooid.
 
 
Steeds wanneer er in Liempde de Werktuigendagen voor Land - en Tuinbouw werden gehouden, was de Ruilverkavelingsdienst van het Kadaster present met een grote stand. Op 10 mei 1983 was het mijn beurt om met een collega het allernieuwste instrument voor het 'hoek- en afstandmeten' aan belangstellenden te demonstreren.
 
Het Kadaster viel toen onder het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, nadat het van 1832 tot 1974 onder Financien had geressorteerd. Inmiddels waren er naast de 'Kevers' (en R4-tjes van Renault) ook een paar Volkswagenbusjes in dienst gekomen voor het vervoer van (elektronische) instrumenten en personeel. De oude 'Kevers' werden toen inmiddels al volop vervangen door Lada's.
 
 
Tijdens de Werktuigendagen voor Land- en Tuinbouw (gehouden van 1948 tot 1993) was er naast het tentoonstellingsterrein een extra halte van de NS ingericht, waar stoptreinen tussen Tilburg en Eindhoven de bezoekers aan- en afvoerden. Al in de loop van de middag begon er een lange stroom reizigers op gang te komen, die nog op tijd thuis wilden komen voor het melken van de koeien, 10 mei 1983.
 
Voor inlichtingen over de treindienst et cetera stond er bij de in- en uitgang een caravan opgesteld. Na afloop van de dagen herinnerden nog slechts het bord 'Liempde Werktuigendag', enkele banken (dwarsliggers) en het laag gelegen perron aan de jaarlijkse manifestatie. Inmiddels zal een verzamelaar zich wel over het bord hebben ontfermd. Van de halte 'Liempde Werktuigendag' als zodanig is al lang niets meer te herkennen sinds het tot viersporig uitbreiden van het baanvak Boxtel - Eindhoven.
 
 
De dienstauto hoorde vast bij een van de meetassistenten. Jarenlang was dat de 84-TS-13, waarmee we naar en van vele metingen in ruilverkavelingen zijn gereden. Met op de achtergrond rechts de kerktoren van Haaren (tussen Oisterwijk en 's-Hertogenbosch) staan we op 20 juni 1983 klaar om onze biezen te pakken. Het meetmateriaal bestond vaak alleen uit 15 tot 20 meetstokken, een meetband en een reserve, minstens zes meetpennen, een schop, wat piketten en ijzeren buizen, een beitel, een houten hamer (voor de piketten) en een ijzeren hamer (voor de buizen). Het meten gebeurde bijna nog steeds, zoals in de tijd van Napoleon. Slechts af en toe ging er één van de twee instrumenten voor hoek- en afstandmeting mee, maar dat moest je dan wel ruim van te voren bespreken. Zo modern als we dat de boeren in Liempde deden geloven, waren we toen nog lang niet.
 
De Lada's waren een betaling in natura van Oost-Duitsland (DDR) voor aan haar door Nederland geleverde producten en diensten, want hun Marken waren hier niets waard. De auto's voor het Ministerie van Verkeer en Waterstaat droegen destijds MV als eigendomskenmerk. Die voor het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hadden logischer wijze ook MV moeten krijgen, maar dit kenmerk was al gebruikt, zodat het MW werd, naar de oude naam van het ministerie waaronder het Kadaster ressorteerde, namelijk Ministerie van Wederopbouw.
 
 
Na het meten op 20 juni 1983 pakte ik in Gilze-Rijen de trein terug naar Roosendaal. Kort na het uitstappen in Roosendaal ontmoette ik Alain Janmart, een Brusselse machinist, die vanuit de kantine op weg was naar zijn nog splinternieuwe locomotief NMBS 2726. Hij wilde een plaatje van hemzelf hebben op de locomotief. Het omgekeerde was natuurlijk snel geregeld, evenals een rit op de machine en trein D 286 aan de haak naar Brussel Zuid.
 
Zodra D 286 (Amsterdam CS - Paris Nord) om kwart voor zes in Roosendaal was aangekomen, liep de NS-locomotief van de trein af om plaats te maken voor Alain met zijn NMBS 2726. Op zijn beurt maakte deze in Brussel Zuid weer plaats voor een Fransman. En ik keerde toen met een enkeltje weer terug naar Roosendaal.
 
 
Jarenlang zat ik met een collega op een kamer, die zowel op kantoor als thuis vele aquarellen heeft gemaakt. Kwam er een onweerslucht opzetten, dan pakte hij zijn verf en zijn kwastjes uit zijn bureaulade en al voordat de bui losbarstte had hij het eerste beeld vastgelegd. Zo heeft hij ook mij eens geportretteerd. Een telefoontje voor mij, als ik er niet was, resulteerde altijd in een fraaie krabbel met daarop de boodschap. Indien een collega afzwaaide, dan maakte hij op verzoek van de leiding enkele aquarellen voor het boek met foto's van de afscheidsreceptie.
 
Bij zijn afscheid in maart 1985 op 59-jarige leeftijd (na een 40-jarig dienstverband) voelde de leiding zich gedwongen hem een boek met foto's van al zijn aquarellen voor zijn vroegere collega's aan te bieden. Vaak wist hij de levensgeschiedenis van afzwaaiers raak in beeld te brengen.
 
Voordien ging iedereen pas op 65-jarige leeftijd met pensioen. VUT bestond nog niet, of dat nu een meetassistent was, een ploegchef of een leidinggevende, dat maakte niet uit. Aldo de Spirt was meetassistent en van oorsprong afkomstig uit Italie. Linksboven is te zien, hoe hij uit de laars van Italie werd gekieperd en in Zierikzee terecht kwam. Na de opheffing van dit kantoor verhuisde hij naar Breda. Naast het meten waren kaarten en puzzelen zijn favoriete bezigheden.
 
Destijds waren overplaatsingen bij het Kadaster aan de orde van de dag, zoals uit de plaat voor J.H. van Zuilekom is te zien. Opgekomen in 1926 in Almelo als schrijver en in 1931 als tekenaar, verhuisde hij in 1934 naar Sneek, in 1935 naar Roermond, in 1946 naar Zwolle en in datzelfde jaar nog naar Eindhoven. In 1948 mocht hij als landmeter naar Middelburg en in 1949 naar Breda. Daar bleef hij hangen bij de Ruilverkavelingsdienst en eindigde hij in 1975 na ruim 48 jaar als landmeetkundig ambtenaar A (ploegchef).
 
 
Als een soort eerbetoon aan mijn kamergenoot van weleer volgt hier nog een aquarelletje van zijn hand, gemaakt in vijf minuten werktijd op een stukje kladpapier.
 
 
En een pentekening als aankondiging van een 'dropping', georganiseerd door de personeelsvereniging in 1984. Iets dat in de huidige tijd te veel risico's met zich meebrengt en dan ook nauwelijks meer wordt gedaan.
 
 
En de boer, hij ploegde voort..., Baarle Nassau, 15 maart 1982. Zo voelde ik mij in de vrijwillige ruilverkavelingen (kavelruilen) in heel West- en Midden-Brabant. Overigens ging ik met ingang van 1 februari 1983 (precies twaalf en een half jaar na mijn indiensttreding op 1 augustus 1970) één dag in de week korter werken. "Zou je dat wel doen? en "Heb je dat wel aan je vrouw gevraagd?, zo reageerde het Hoofd Projecten, waaronder ruilverkavelingen toen vielen. Hij had duidelijk moeite met deeltijd-werken of arbeidstijdverkorting.
 
Voor het uitzetten en inmeten van nieuwe grenzen kwam ik altijd ongevraagd terecht in de rayons van de aktepostenmetingen. Sommige rayonchefs vonden dat maar niets. Ze beschouwden hun gebied als hun keizerrijk en waren dan ook des duivels als ik daar, zonder dat zij ervan wisten, grenzen reconstrueerde om daaraan evenwijdig een nieuwe grens aan uit te zetten. Reconstructie van (oude) grenzen was volgens hen immers uitsluitend voorbehouden aan hun rang van technisch (hoofd)ambtenaar, en niet aan die van een eenvoudige landmeetkundig ambtenaar. Hoe klein kun je zijn in één bedrijf. Maar enkele jaren later werden die technisch (hoofd)ambtenaren wel bijna allemaal op non-actief gezet.
 

5. 'Fotograaf' bij het Kadaster

 
 
De opening van de tentoonstelling ter gelegenheid van het 150-jarig jubileum van het Kadaster, 5 april 1982. De afdeling Projecten, liet aan de hand van een overzichtskaart aan bezoekers zien, waar in West-Brabant ruilverkavelingen in verschillende stadia van uitvoering lagen. Het hoofd van dienst (ja, die van het bierviltje) mag het allemaal voor de fotograaf van De Stem aanwijzen.
 
Terug in Breda was er al gauw behoefte aan een fotograaf bij afscheidsrecepties of ambtsjubilea. Omdat collega’s wisten dat ik over een goed fototoestel beschikte, was ik de klos, al besefte ik dat op dat moment niet. Ik dacht aan een erebaantje. Maar zoals zo vaak werd vrijwilligerswerk als gewoon ervaren. Een tegemoetkoming of zelfs maar een dankjewel kwam er nooit, terwijl je bij een receptie alle zeilen moest bijzetten om leuke plaatjes te schieten. Na afloop liet ik het filmrolletje ontwikkelen en afdrukken in een Bredase fotozaak. Dit ging enkele malen goed, totdat een handelaar eens bij elke ontwikkelde film een gratis vergroting gaf ter waarde van fl. 2,50. ‘Die is dan voor mij’, dacht ik. Maar niets was minder waar, want bij het afgeven van de negatieven kwam de vraag: ‘En de waardebon?’ Toen brak mijn klomp. Ik gaf hem niet af…
 
Met steeds minder ambitie hield ik het fotograferen nog een aantal jaren vol, omdat men niemand anders had. Wel kwam ik steeds vaker voor mijzelf op. Toen in 1985 de tekenaar van de jubileum-boeken op 59-jarige leeftijd met VUT afzwaaide, werd ik gevraagd een aantal reproducties te maken van zijn prenten. Zes weken had de leiding nodig gehad om tot dit besluit te komen en de jubileumboeken bij (oud-)collega’s te verzamelen, maar voor mij bleven slechts enkele dagen over om het reproductiewerk uit te voeren. Maar toen kostte het mij ook ‘zes weken’ tijd…
 
Bij het 150-jarig bestaan van het Kadaster in 1982, liet de vestiging Breda zich ook van haar beste kant zien met een tentoonstelling. Er werd mij gevraagd in diensttijd een groot aantal foto’s van dorpsgezichten te maken ter illustratie van het werkgebied. Na afloop van de manifestatie kwamen de platen terecht in een of andere bureaulade. Zes jaar later dook er echter een foto op in een foldertje van een ruilverkaveling, zonder enige naamsvermelding en flink aangesneden. Volgens het auteursrecht had het Kadaster toestemming aan de fotograaf moeten vragen, die dan zijn wensen en tegemoetkomingen kenbaar kan maken. Na het inwinnen van advies schreef ik een brief, compleet met een nota van 250 gulden. Vier maanden later werd de bureaulade opengebroken, kreeg ik alle foto’s terug en het gevraagde geld. Het was het einde als ‘fotograaf’' bij het Kadaster…
 
 

6. Ja- en nee-knikkers

 
 
Voor heel wat collega's bij het Kadaster bleef het wissel tijdens hun hele leven in een vastgevroren stand staan. Er kwam geen enkele trein langs, waarmee zij naar een ander spoor konden rangeren. Ze bleven meer dan dertig jaar lang in dezelfde salarisschaal zitten. Slechts enkele periodieke verhogingen van het salaris vielen hen in hun jonge jaren ten deel.
 
Destijds was opklimmen in een ambtelijke organisatie als het Kadaster sterk afhankelijk van je bazen. Zij konden je maken en breken. Maar dat niet alleen. Was je binnen gekomen op een kruiwagen (omdat een familielid of je vader al bij het Kadaster werkte), dan hadden je collega’s al gauw het nakijken. Kennis en kunde waren minder belangrijk. Zelfs in je eigen avonduren een studie (PBNA) volgen, gaf geen enkel recht op een promotie. Ancienniteit, loyaliteit of een bepaald gedrag uitstralen des te meer. Heel wat collega's waren ook de mening toegedaan, dat 'het met werken alleen niet was te verdienen'. Daar moest ik hen in gelijk geven.
 
Zelfs zonder vakexamen lukte het een enkeling om een hogere rang te krijgen. Die mocht dan alvast het werk op dat niveau doen en dan werd hij op grond van een beoordeling bevorderd. Natuurlijk moest hij dan wel ja-knikker zijn en blijven. 'Dat hij soms pijn in zijn nek kreeg van het ja-knikken, moest hij maar op de koop toe nemen'. Een keer nee-knikken ter afwisseling was er dan niet bij.
 
De hogere technische rangen bij het Kadaster waren slechts bereikbaar voor een zeer beperkt aantal ‘uitverkorenen’ , waardoor op zich zeer geschikte collega’s zich succesvol gingen ontplooien in vrijwilligerswerk buiten het Kadaster. Dat er in Breda geen enkel hoofd van dienst zich ooit druk heeft gemaakt om loopbaanbegeleiding, maakt het allemaal nog erger. In andere vestigingen, zoals Rotterdam en Zwolle, hadden collega’s wat dat betreft meer geluk. Pas in de jaren negentig veranderde dat beeld.
 
 

7. Terug naar kantoor

 
 
Gezicht op de vesting Willemstad met Oranjemolen en oud raadhuis, 16 maart 1982. Rechts ligt het Hollandsch Diep. De zeedijk werd in de jaren dertig voorzien van zogenaamde 'Muralt'-muurtjes (genoemd naar ingenieur Muralt van Rijkswaterstaat) ter bescherming van de kruin bij hoog water.
 
Eind 1988 eindigde mijn twaalfjarige carrière in de velddienst. In de Tweede Kamer was bepaald dat alle Rijksdiensten, en dus ook het Kadaster, hun personeelsbestand moesten inkrimpen. Zoals destijds gebruikelijk werd in alle rangen alleen naar ancienniteit gekeken en niet naar geschiktheid of capaciteit van de betrokkenen. Er vielen nagenoeg geen slachtoffers onder de leidinggevenden, hooguit wat verschuivingen van stoelen. De klappen vielen met name onder de jongsten op de 'tekenzaal' en in de velddienst, zowel onder metend ambtenaren als onder meetassistenten. Met een zestal ingenieursbureaus was een constructie bedacht om de overtollige mensen over te nemen in ruil voor uit te besteden werk. Want werk was er wel degelijk, zelfs zoveel dat er na mijn laatste werkdag (31 december 1988) al op 2 januari 1989 twee ex-Kadastermedewerkers van andere kantoren klaar stonden om uit te rijden.
 
Al na een paar jaar bleek de constructie een groot fiasco, waarna een deel van de vroegere Kadaster-mensen weer terug mocht keren bij hun eerdere werkgever, waar de storm inmiddels wat was geluwd. In het mierennest was wel flink geroerd, maar zoals altijd zochten alle mieren weer hun vaste stekje.
 
Ook ik behoorde aanvankelijk tot de ongelukkigen, als jongste metend ambtenaar. Waar leidinggevenden er niet in slaagden om mij binnen boord te houden, lukte het de dienstcommissie (later OR genoemd) wel. Door in overleg te gaan met collega's van andere afdelingen voor een andere functie, kon er voor mij na een aantal interne overplaatsingen toch een plekje op de 'tekenzaal' worden geregeld, zij het in een lagere schaal.
 
Hoewel ik dat nooit in mijn portemonnee heb gevoeld, merkte ik bij sommige jongere collega's toch wel een zekere afgunst, bang als ze waren dat ik hen in de weg zou zitten bij een reorganisatie in de toekomst. Weer was ik mijn zelfstandigheid kwijt. De 'tekenzaal' was net een groot kippenhok, waar sommige collega's er een behagen in schiepen dat ze de 'eerste man' in een ruilverkaveling waren en weinig deden, terwijl anderen zich bezig moesten houden met het afdoen van akteposten (ofwel productie leveren). En daar was natuurlijk niet veel eer aan te behalen voor iemand uit de 'velddienst'. Het leidde tot een hele hoop frustatie, die zijn uitwerking kreeg in het slachtofferen van (mijns inziens voor hun taak ongeschikte) leidinggevenden. Een tegemoetkoming kwam er wel in het geven van landmeetkundige informatie aan bezoekers (inlichtingen en verkoop van metingsschetsen).
 
In 1994 werd het Kadaster van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening losgemaakt en ging het als een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) verder. Voortaan moest het zijn eigen broek ophouden, maar was het niet langer meer overgeleverd aan politieke willekeur. Een uitvloeisel was ook dienstkleding voor iedereen die met publiek in aanraking kwam. Op 1 augustus 1995 vierde ik mijn zilveren ambtsjubileum in stilte. Wel nam ik het besluit nog een dag korter te gaan werken. Was ik voordien elke woensdag vrij, nu werd dat elke dinsdag en donderdag.
 
 
Gezicht op Terheijden met molen De Arend en R.K. Kerk Sint Antonius Abt, 15 maart 1982. De nieuwe gemeente Made en Drimmelen werd in 1996 gevormd en bestond uit de kerkdorpen Terheijden, Wagenberg, Hooge Zwaluwe, Lage Zwaluwe, Made en Drimmelen.
 
Op 15 januari 1996 sloeg het noodlot toe. Al jarenlang stond er in de archiefruimte een GABS-kast, waarbij de klep als hij omhoog stond niet meer kon worden vastgezet omdat de borgingen gewoon ontbraken. Als hij precies verticaal stond, leunde hij slechts tegen de muur. Laat nu in een onbewaakt ogenblik, toen ik iets uit die kast moest halen, de klep omlaag vallen. Het verraste mij zo plotseling dat de klep nog precies op de nagel van mijn linker wijsvinger terecht kwam en die totaal in twee delen deed splijten. Ik wist nog net iemand van de BZB in te seinen, waarna ik bewusteloos raakte. Uiteindelijk bracht een collega mij naar de Eerste Hulp van een ziekenhuis in Breda.
 
ARBO-technisch zat het Kadaster duidelijk fout. Daar was geen discussie over. Er werden dan ook geen halve maatregelen getroffen. Ik kreeg alle medische kosten vergoed (circa 1000 gulden) en verder werden meteen alle GABS-kasten afgekeurd en vervangen door splinternieuwe (circa 40.000 gulden). Het voorval kreeg een zeer vervelend staartje voor de leidinggevende die er altijd zo prat op ging dat hij het archief onder zijn beheer had, maar in feite geen enkele idee had, waaraan dat wettelijk moest voldoen. Kort en goed, het was een van de redenen voor ontheffing uit zijn functie en voortaan heette hij nog slechts stafmedewerker te zijn, totdat hij kon afvloeien.
 
Omdat de automatisering verder doorzette, werd de hele groep (oudere) technisch (hoof)ambtenaren (vaak werkzaam als rayonchef en alleen grensreconstructies uitvoerend) op wachtgeld gezet of met VUT of pensioen gestuurd. Slechts enkele jongeren onder hen kregen een leidinggevende functie in het bedrijf of werden qua werk terug gezet in de rang van landmeetkundig ambtenaar (al heetten die toen inmiddels anders). Pas toen begon er een frisse wind te waaien en ontstonden er mogelijkheden voor de jongere krachten op kantoor en in het veld. Ancienniteit werd een verouderd begrip.
 
Niet langer werden de functies nog strikt gescheiden in binnen- en buitendienstmedewerkers. Voortaan kon je 'geintegreerd' werken, zodat je een opdracht van begin tot einde afwerkte. Voor velen pakte dat in hun voordeel uit, maar er waren er ook collega's die zich daarin niet konden vinden. Eind 1996 kwam ik weer een of twee dagen per week buiten voor het meten van akteposten en uitzetten van grensreconstructies in de gemeente Made en Drimmelen. Ondanks alle reorganisaties en afslankingen had het Kadaster in 2000 nog een teveel aan personeel. In dat jaar maakte ik van de gelegenheid gebruik nog een dag korter te gaan werken in ruil voor een financiele tegemoetkoming. Voortaan werkte ik alleen op maandag en dinsdag, uitgezonderd bij werkoverleg of anderszins.
 
 

8. Na de eeuwwisseling

 
 
In de loop van de jaren tachtig en negentig wijzigde de methode van meten zich in een rap tempo van bijna uitsluitend meetband en stokken naar meten met hoek- en afstandsmeting in een coordinatenstelsel (twee-dimensionaal vlak). Nagenoeg iedere dienstauto kreeg een volledige set aan dure meetapparatuur aan boord. Tegelijkertijd gingen er steeds meer tweemansploegen op pad (in plaats van drie). Bijgevolg werd er tijdens de lunch niet meer gekaart, alleen nog maar wat gepraat over het werk en de gebruikelijke waan van de dag. De foto is gemaakt op 23 april 2007 aan de Bergen in Terheijden.
 
 
Sinds ongeveer 2000 werd, aanvankelijk nog wat aarzelend, voor sommige metingen GPS (hoek- en afstandsmeting in een coordinaten-stelsel, echter nu in een drie-dimensionaal vlak vanwege het gebruik van satelieten) toegepast, maar al gauw ging het hek van de dam. Tien jaar later gingen er al heel wat eenmansploegen met zo'n instrument op pad. Bijgevolg werd er tijdens de lunch niet meer gekaart, noch gepraat, alleen nog wat maar gedacht over het werk en de gebruikelijke waan van de dag. De foto is gemaakt op 16 april 2007 aan de Molendijk in Lage Zwaluwe.
 
Dit werk hield ik totdat ik in 2007 vanaf mijn 55-ste jaar gebruik kon maken van de Kadaster Senioren Regeling (KSR). Van de zestien uur per week bleven er toen acht uur per week over en om de drie weken een extra dag (die in 2012 is vervallen). Voorlopig bleef mijn takenpakket beperkt tot allerlei klusjes op kantoor.
Per maandag 19 januari 2009 werd ik overgeplaatst van Breda naar Eindhoven voor kwaliteitscontrole op uitbesteed werk. Daar huisde het Kadaster nog in het Centraal Belastinggebouw en dat bleef zo totdat de zaak per 20 april 2009 overging naar het nieuwe gebouw aan het Kennedyplein in Eindhoven (aan de noordzijde van het NS-station).
De laatste werkdag in Breda was op vrijdag 17 april 2009. De dag erna vond de verhuizing plaats naar Eindhoven. Op maandag 20 april 2009 werd iedereen geacht zich te melden in Eindhoven. Het kantoor in Breda werd in de daaropvolgende weken verder ontmanteld, al bleef er nog heel wat kantoormeubilair achter voor eventuele volgende huurders. Twee maanden later volgden de medewerkers van de vestiging in Roermond. Sindsdien zijn Eindhoven, Breda en Roermond geconcentreerd in één enkel kantoorgebouw.

Aanvankelijk was nog bijna elke 'flexplek' op een werkdag bezet. Maar na een paar jaren begon de uitstroom van oude(re) collega's al flinke sporen achter te laten. Een eerste lichting van ongeveer tien nieuwe medewerkers bracht maar weinig soelaas. Pas in 2015 kwam de instroom van nieuwe collega's echt op gang. Vanaf medio 2017 zijn de oudere collega's nog slechts op de vingers van één hand te tellen.
 
 

9. Het Kadaster ‘in de binnenvaart’

 
 
Varend op de rivier 'De Amer'. Voor de meting van het Kadaster op 18 april 2001 in de Biesbosch - sinds de jaren zestig was hier al niet meer gemeten - wordt het onderhoudsvaartuig De Plomp van het WWBB ingezet.
 
Drie spaarwaterbekkens
Wie herinnert zich in Breda niet Docters van Leeuwen, het hoofd van de Landmeetkundige Dienst van het Kadaster in Breda in de jaren zestig? Elke dag nam hij vanaf kantoor een jerrycan goed Brabants leidingwater mee naar zijn huisadres in Rotterdam. In die jaren was de drinkwatervoorziening in Nederlands belangrijkste havenstad nog geheel afhankelijk van het rivierwater uit de Rijn, dat inmiddels steeds sterker werd verontreinigd door lozingen van afvalwater uit Duitsland. De inwoners van de stad klaagden vooral na 1963 steen en been over de slechte kwaliteit van het leidingwater. Docters van Leeuwen moest echter nog geduld hebben tot het najaar van 1973 - hij was al met pensioen - voordat er weer goed drinkwater uit de kraan kwam.
Pas toen werd er overgeschakeld op het water uit de Maas, maar in tijden van grote droogte kon het peil van deze rivier wel eens flink teruglopen, zodat dan amper aan de grote vraag kon worden voldaan. De oplossing voor dit probleem werd gevonden in de Biesbosch. Om stagnatie in de aanvoer van water te voorkomen, werden toen drie spaarwaterbekkens aangelegd. (Petrusplaat  in 1973, Honderd en Dertig in 1975 en De Gijster in 1978). Het vierde bekken Zuiderklip zou pas later tot stand komen, afhankelijk van de ontwikkeling van de waterbehoefte in het zuidwesten van Nederland.

Geen Zuiderklip meer nodig
Na 25 jaar blijkt echter de behoefte aan goed leidingwater zodanig verminderd te zijn, dat nu van het aanleggen van de Zuiderklip kan worden afgezien. Zeker is het gebruik van water voor huishoudelijke doeleinden niet verminderd; de oorzaak ligt veel meer in het in dienst stellen van eigen zuiveringsinstallaties bij de grote industriële bedrijven in het Rijnmondgebied. Zij hebben deze veelal aangelegd als wettelijke verplichting om een verdere vervuiling van het oppervlaktewater tegen te gaan. Het N.V. Waterwinningbedrijf Brabantse Biesbosch (WWBB) heeft inmiddels een groot deel (ruim 300 hectare) van de poldergebieden, waarop het waterbekken Zuiderklip zou verrijzen, overgedragen aan Staatsbosbeheer (SBB). Hieronder vallen de polders Lepelaar, De Plomp, Turfzakken en Kwestieus. Slechts de polder Moordplaat blijft voorlopig nog buiten de verkoop.

Dienstauto als deklast
Voor de meting van het Kadaster op 18 april 2001  - sinds de jaren zestig was hier al niet meer gemeten - wordt het onderhoudsvaartuig De Plomp van het WWBB ingezet. Met aan het roer schipper Rinie Oostdijck en aan boord vertegenwoordigers van de belanghebbende partijen en twee landmeters van het Kadaster  wordt ’s morgens om half tien koers gezet naar de onbewoonde poldergebieden. De dienstauto gaat als deklast mee. In de lekker warme stuurhut is genoeg koffie aanwezig. Iedereen heeft brood voor tussen de middag meegenomen. Het vertrek vindt plaats onder een wisselend bewolkte hemel met af en toe een vlaag regen, een flauwe zonneschijn en veel wind. Langs het Gat van den Kleinen Hil en het Noordergat van de Visschen komt het vaartuig de ‘rivier’ De Amer op. Eerst wordt het Gat van den Kerksloot aangedaan. Na de ontscheping gaat het met zijn allen in de dienstauto over de dijk langs De Gijster voor een bezoek aan de zuidzijde van de Zuiderklip. De aanwijzing van een nieuwe grens kan hier echter zonder meting worden afgedaan; het werk hiervoor ligt nu meer op kantoor.

Lepelaar en Moordplaat
De tweede etappe leidt het gezelschap via de ‘rivier’ De Amer en het Spijkerboor naar de aanlegsteiger aan het Middelste Gat van het Zand. Onderweg is er vanuit de wat spartaans ingerichte stuurhut een goed uitzicht op de Amercentrale in Geertruidenberg. Weer wordt de dienstauto ontscheept en rijdt het gezelschap de onbewoonde wereld in, terwijl schipper Oostdijck alleen achterblijft. Na het aanwijzen van de nieuwe grens in de polders Lepelaar en Moordplaat kunnen de heren van WWBB en SBB zich weer terugtrekken aan boord van De Plomp. Ongetwijfeld zullen zij in de warme stuurhut herinneringen ophalen aan vroeger en vele sterke verhalen vertellen. Schipper Rinie Oostdijck zit immers graag op zijn praatstoel.
Maar het is nu de beurt aan de landmeters van het Kadaster. Met af en toe op deze woensdag in april een maartse bui van hagel en regen lukt het hen om de klus te klaren. Goed drie uur is het Kadaster weer aan de steiger present. Het vaartuig is inmiddels wat afgedreven, maar na het starten van de motoren komt het weer in goede positie en kan de dienstauto oprijden. De terugreis wordt aanvaard. Met een laatste groet aan de schipper vindt dik anderhalf uur later het afscheid plaats. Een niet alledaagse klus is tot een goed einde gebracht.
 
 
Na het starten van de motoren komt het onderhoudsvaartuig ‘De Plomp’ weer in goede positie en kan Kees met zijn dienstauto oprijden.
 
 

10. Naar de Groene en de Zwarte Keet op de Vischplaat

 
 
Enkele decennia geleden gaf de Biesbosch op vele plaatsen een kale indruk. Eb en vloed hadden vrij spel. Bij eb vielen heel wat kreken droog. Vanaf het water zijn in 1963, v.l.n.r. de Groene Keet, de boerderij van Saarloos en de Zwarte Keet goed te zien. Een jaar later ging de boerderij van Saarloos in vlammen op. (Uit: R. Haan e.a., De Biesbosch in de twintigste eeuw, 2003).
 
De Groene en de Zwarte Keet op de Vischplaat
Op het programma van 9 oktober 2003 staat een bezoek aan de Vischplaat in de Biesbosch. Vaak gaat er een kwart eeuw over heen, voordat een landmeter van het Kadaster een bezoek brengt aan dit waterrijke gebied. Maar vandaag is het weer eens prijs. De uitgifte van twee stukjes grond in erfpacht door Staatsbosbeheer is de reden van een meting.
Een houten recreatiewoning (Groene Keet) en een voormalige griendwerkerskeet (Zwarte Keet) met elk een stukje grond eromheen dienen als weekendonderkomen voor een familie uit Tilburg. Het huidige management van Staatsbosbeheer had graag gezien, dat de op de monumentenlijst staande griendwerkers-keet een openbare bestemming had gekregen, bijvoorbeeld als plaats van overnachting voor mensen die via een arrangement een tocht per boot door Nederland maken en daarbij de Biesbosch willen aandoen. Maar toezeggingen uit het verleden noodzaakte Staatsbosbeheer tot het verlengen van de erfpacht tot 31 mei 2022, al werden nu de stukjes grond eromheen beperkt tot circa de helft van vroeger.

Opzichter Geurt Verhoeks
Vanuit Roosendaal arriveren wij om vijf over negen bij Geurt Verhoeks, opzichter bij Staatsbosbeheer in de Biesbosch. Naast het Bies-boschmuseum ligt de aanlegsteiger. Geurt zal ons in ruim een half uur tijd met zijn splinternieuwe en snelle motorboot naar de Visch-plaat varen. Na een paar bakjes koffie worden instrument, statieven, spiegels, portofoons, meetband, stokken en laarzen van de auto in de boot overgeladen. Omdat de vertegenwoordiger van de Tilburgse familie niet graag midden in de week naar de Biesbosch komt, is met partijen afgesproken dat opzichter Geurt Verhoeks ons de nieuwe grenzen aanwijst en dat vervolgens een 'voorlopig' veldwerk ter goedkeuring aan hen wordt gezonden.
Onder een dik bewolkte hemel, met af en toe een sliert regen, lijkt de meting nu niet bepaald een fluitje van een cent te worden. Maar ondanks die regen moet er worden gemeten en wel zo vlug mogelijk, want Geurt moet om twee uur weer terug op kantoor zijn. En ik heb hem gezegd dat de meting in zo’n anderhalf uur tijd wel moet lukken. Nadat wij binnendoor van het Gat van den Hil naar het Gat van den Kampen zijn gevaren en vervolgens het Gat van den Binnennieuwsteek bereiken, ontwaren wij in de verte de bruggen bij Moerdijk. Nu duurt het niet lang meer, voordat wij aanmeren aan de steiger bij boer Jan Saarloos. Hij behoort nog tot een van de weinige boeren in de Biesbosch, die alle vervoer voor hun bedrijf per boot moeten doen.

Boer Jan Saarloos
Goed kwart over tien springen wij vanuit de boot op de drassige wal, waar de vrouw van Jan Saarloos ons uitnodigt voor de koffie. Ondertussen begint het harder te regenen. Wij willen graag weten wat we moeten meten en beginnen met het in ontvangst nemen van de aanwijzing van de grenzen, al is het in dit geval vaak onderkant talud, langs waterkant met basaltblokken, een halve meter langs een metersdik uitgegroeide haag, tussen en langs dikke bomen, langs kreupelhout, en ga zo maar door. Niets is er afgepaald, het kan ook niet anders in deze wildernis. Gelukkig hebben wij snel onze stek voor het instrument bepaald en met wat slaan en breken in het houtgewas en wat excentrische maten naar de waterkant moet het volgens ons toch lukken. Bovendien kunnen wij de niet met het instrument bereikbare grenzen nog vastleggen aan de gebouwen, er vanuit gaande dat zij nog hetzelfde zijn gebleven. Ondertussen plenst de regen neer. Op dat moment staat vrouw Saarloos gereed met de koffie.
Kees vraagt zich even af, of we de meting wel in de afgesproken tijd kunnen uitvoeren. Hij is even in paniek. Ik stel voor pas verder te praten als we een uurtje hebben gewerkt. Snel drinken wij onze koffie in de keuken op. Terwijl Geurt achterblijft bij vrouw Saarloos, beginnen wij met de meting. Juist voor het middageten om twaalf uur komt boer Saarloos aanvaren met zijn trekker en aanhanger op een boot. Al zijn wij al een heel eind gevorderd, toch worden nog snel enige grenspunten in goed overleg met boer Saarloos anders gelegd. Maar om half een is de klus toch geklaard. Gelukkig is het af en toe toch nog droog geweest. Een kwartier later aanvaarden wij de terugtocht en begint een plenzende regen ons een dankjewel voor het bezoek aan de Biesbosch te zeggen. Onze schipper schiet al varend zijn regenpak aan, maar wij hebben hier niet op gerekend. Een hartelijk afscheid volgt van onze gastheer, aanwijzer en schipper. In een naburig café kunnen wij ons nog tegoed doen aan ons dagelijks brood.
 
 
Zowel de Groene Keet  als de Zwarte Keet zijn in 2003 nauwelijks meer vanaf het water te herkennen. Na de brand is de boerderij volledig herbouwd. De Zwarte Keet heeft in al die jaren nauwelijks wijzigingen ondergaan. De Groene Keet is een riant zomerverblijf geworden. De aanlegsteiger is geschikt gemaakt voor zwaar verkeer, 9 oktober 2003.
 
 
Of het met Kees achter het roer van de motorboot van Staatsbosbeheer goed zou zijn afgelopen, mag worden betwijfeld, 9 oktober 2003.
 
 

11. De vestiging Eindhoven

 
 
Van alle vestigingen van het Kadaster in Nederland staat die in Eindhoven het kortst bij een NS-station. Vanuit de in- en uitgang aan de noordzijde van het stationsgebouw is het slechts een twintigtal meters in weer en wind lopen en dan kun je al via een parkeergarage binnendoor naar je werkplek komen. Voor Amsterdam, Rotterdam, Zwolle, Groningen en Apeldoorn (De Grift) gaat het steeds om een circa 300 tot 700 meter lopen. Voor Arnhem is het zo'n 20 minuten lopen vanaf de NS-halte Arnhem Zuid. (Sinds 2012 zit ik eenmaal per maand een dag in Arnhem.)
Vanuit het westen gezien ligt het NS-station rechts buiten beeld en kijken we op het autobusstation voor het stads- en streekvervoer met daarachter een aantal kantoorgebouwen. Fraai is het gebouw, waarin het Kadaster nu de drie (tot 2014 vier) laagste verdiepingen huurt, allerminst. Mijn werkplek ligt op de derde verdieping bij de witte pijl links.
 
 
Zo je in vroeger dagen een bureau en een of twee oplegtafels nodig had om al je kaarteer-, reken- en tekenmaterialen, alsmede de vele kaarten op kwijt te kunnen, zo compact is een huidige werkplek nu. Slechts een of twee beeldschermen, een toetsenbord, een muis en een telefoon zijn nog in zwang. Af en toe is er nog een blaadje papier nodig om een aantekening te maken. Dat noemen ze nu met recht een 'clean desk'.
 
 
Na 46 jaar nog aan het werk bij het Kadaster. Zo donkerblond het haar destijds was, zo wit is het in 2016.
 
 

12. Op weg naar het pensioen

 
 
Anno 2016 was het uitgemaakte zaak, dat ik per 7 juni 2018 met pensioen zou gaan. Zo J.H. van Zuilekom in 1926 in dienst trad en in 1975 na ruim 48 jaar met pensioen ging, zo kwam ik in 1970 bij het Kadaster en krijg ik na bijna 48 jaar ook mijn AOW. Er is echter wel een verschil. Van Zuilekom begon in een tijd dat er nog lang geen AOW in het verschiet zat. Ik begon in een tijd dat de AOW op 65-jarige leeftijd een sociale verworvenheid was. Wie had ooit gedacht dat dit recht in de afgelopen jaren zou worden beknot, nog afgezien van het feit dat heel veel oudere collega's in de jaren 1980-2010 al na 40 jaar mochten opstappen. Op 4 juni 2018 kwam mijn laatste werkdag. Twee dagen later kreeg ik een afscheidsreceptie in Bavel. Een dag later haalde ik mijn pensioengerechtigde leeftijd, precies 66 jaar oud.